In de Oranjerie op Landgoed Vollenhoven in De Bilt zijn op deze zonnige vrijdagmiddag ongeveer honderd gerechtsdeurwaarders en andere genodigden aanwezig voor het symposium, georganiseerd door de KBvG en de Leerstoel Executie- en Beslagrecht, in samenwerking met het Amsterdam Centre on the Legal Professions and Access to Justice van de UvA. Kasper Krzemiński opent en licht het thema toe. ‘Schuldeiser en schuldenaar hebben allebei toegang tot het recht nodig, en verdienen beiden rechtsbescherming. De verschillende belangen moeten in een goede balans zijn.’ Chris Bakhuis-Van Kesteren, voorzitter van de KBvG, benoemt in haar openingswoord verschillende aspecten van toegang tot het recht, zoals het wijzen op de mogelijkheid van gefinancierde rechtsbijstand. ‘De gerechtsdeurwaarder heeft een centrale rol en zorgt voor rechtszekerheid. De gerechtsdeurwaarder is, zoals minister Weerwind onlangs zei, de schakel tussen alle partijen, van de rechtspraak tot de burgers en de bedrijven’.
Anderbeslag
Dan is het woord aan mr. Inge Gaasbeek, Officier van Justitie bij het Functioneel Parket, over transparantie van vermogen. Zij bespreekt een interessante rechtsfiguur uit het strafrecht: het zogenoemde anderbeslag. ‘In fraudezaken doen verdachten veel moeite hun vermogen uit het zicht van justitie te houden. Men rijdt in dure leaseauto’s en stalt vermogen bij partners, kinderen en andere familieleden.’ Veel criminaliteit is financieel gedreven. Een succesvol afpaktraject raakt een crimineel hard, ziet Gaasbeek.
Om verhaalsfrustratie tegen te gaan is in 2003 het anderbeslag geïntroduceerd, voor de geldboete, ontnemingsmaatregel en schadevergoedingsmaatregel (art. 94a Sv). Dat geeft de overheid de mogelijkheid beslag te leggen op voorwerpen die formeel van een ander zijn, maar waar de verdachte feitelijk over kan beschikken. De verdachte heeft in zo’n situatie een papieren werkelijkheid gecreëerd. Anderbeslag is mogelijk als er verhaalsfrustratie is en de ander dat wist, of redelijkerwijs kon vermoeden. Gaasbeek: ‘Het gaat om situaties waarin er geen redelijk economisch motief is om de ander eigenaar te laten zijn.’ Of dat zo is, moet uiteraard van geval tot geval worden bekeken. Het enkele feit dat er bijvoorbeeld huwelijksvoorwaarden zijn en het huis op naam van de vrouw staat sinds het huwelijk ruim twintig jaar eerder, is niet genoeg, zo oordeelde de Hoge Raad. Art. 94a Sv biedt ook de mogelijkheid beslag te leggen op een ander voorwerp dan het oorspronkelijk overgedragen voorwerp, als dat bijvoorbeeld in het buitenland terecht is gekomen.
Gaasbeek sluit af met een vraag aan de aanwezigen: ‘Is er reden om het anderbeslag te introduceren in civiele verhoudingen?’ Dit zorgt voor discussie in de zaal. Er zou in ieder geval een duidelijke rechtvaardiging moeten zijn, een specifieke grondslag, om te verhalen op goederen van een ander. Een praktische moeilijkheid is dat de overheid meer bevoegdheden heeft dan een civiele partij, bijvoorbeeld om bankrekeningen te bekijken om inzicht in het vermogen te krijgen. In civiele verhoudingen is die transparantie minder aanwezig of goed geregeld.
Onbetwiste geldvorderingen
Na een pauze, waarin veel aanwezigen even buiten van het mooie weer genieten, volgt een paneldiscussie over vereenvoudigde procedures voor onbetwiste geldvorderingen. Krzemiński introduceert de panelleden: mr. Jeanette Verspui, kantonrechter en hoofd strategie Raad voor de Rechtspraak, mr. Anna van Duin, universitair docent privaatrecht aan de UvA, Jos Uitdehaag gerechtsdeurwaarder en vicevoorzitter van de International Union of Judicial Officers, en mr. John Wisseborn, gerechtsdeurwaarder en oud-voorzitter KBvG. Wisseborn signaleert dat het voor schuldeisers niet eenvoudig is een vordering betaald te krijgen, zelfs als er in het geheel geen verweer tegen de vordering bestaat. ‘Ook in die gevallen stel je een dagvaarding op van vele bladzijden die het karakter van een processtuk op tegenspraak heeft. De rechtspraak wordt een soort toezichthouder, zaken duren te lang. Het gaat erom dat het economisch systeem, waarin het cruciaal is dat aangegane verplichtingen kunnen worden afgedwongen, blijft functioneren.’
Volgens Verspui ligt het probleem niet in de ambtshalve toetsing door de rechter van (Europees) consumentenrecht, maar in de grote hoeveelheid kantonvorderingen. ‘We hebben als rechter niet alleen een beslissing te nemen, maar ook rechtsbescherming te bieden. Het tijdsbeslag zit met name in de zaken op tegenspraak, niet in de verstekvonnissen. Betaalt een schuldenaar een vordering niet, of reageert iemand niet, dan wil dat nog niet zeggen dat de vordering juist is en kan worden toegewezen.’ Die vraag hoort bij de rechter thuis, aldus Verspui.
Van Duin benadrukt dat er onderscheid moet zijn tussen zakelijke vorderingen (b2b-zaken) en consumentenvorderingen (b2c-zaken). ‘Iedereen is geholpen met een goed gestroomlijnd proces, maar de rechtsbescherming staat voorop. Voor consumenten zijn meer waarborgen nodig.’
Europa
Uitdehaag neemt de aanwezigen mee over de grens. ‘Bij onbetwiste vorderingen zie je in andere landen twee oplossingen: de betalingsbevelprocedure of de authentieke akte – niet te verwarren met de notariële akte- die direct voor tenuitvoerlegging vatbaar is. In België kan in b2b-zaken snel een betalingsbevel worden uitgevaardigd. Het initiatief is omgedraaid: reageert de debiteur niet binnen dertig dagen, dan wordt het bevel uitvoerbaar verklaard. Ook in Zweden, Montenegro en Servië kan de gerechtsdeurwaarder de tenuitvoerleggingstitel verschaffen bij onbetwiste vorderingen. In andere landen is dat de notaris.’ Het meeste succes is geboekt in landen waar de territoriale bevoegdheid beperkt is en de uitvaardiging van executoriale titels centraal plaatsvindt, aldus Uitdehaag. Van Duin vindt zo’n procedure waarbij het initiatief bij de schuldenaar ligt te rechtvaardigen, mits het om b2b-zaken gaat. ‘In consumentenzaken kun je er niet vanuit gaan dat een vordering onbetwist is, als iemand niet reageert.’
Discussiërend over het activeren van schuldenaren vraagt Wisseborn aandacht voor het filtermodel. ‘Wij kunnen als gerechtsdeurwaarders zaken filteren: voordat we naar de rechter gaan, vragen we de schuldenaar wat hij van de vordering vindt, of hij het ermee eens is of niet. Die kan dan aangeven of het klopt of dat hij verweer wil voeren. Is dat het geval, dan kunnen we gelijk ook vragen op welke manier de schuldenaar dat wil; elektronisch of mondeling als iemand bijvoorbeeld laaggeletterd is. De zaken worden dan gesorteerd aan de rechtspraak aangeleverd die daarmee maatwerk kan bieden. Zo’n filtermodel past bij onze taak als openbaar ambtenaar.’ Van Duin ziet mogelijkheden voor het filtermodel in de voorfase: ‘Het zou kunnen bijdragen aan dossieropbouw en het informeren van de schuldenaar.’
Gesprek
De discussie gaat verder over de deurwaarder als titelverschaffer en de rechter als procesinleider. ‘Een vordering heeft verschillende fasen, en rechters en deurwaarders hebben verschillende taken’, zegt Krzemiński. ‘Er is geen concurrentie tussen de beroepsgroepen, zij vullen elkaar juist aan.’
Verspui noemt in het kader van laagdrempelige toegang tot de rechter de procedure van art. 96 Rv, die met een eenvoudig verzoekschrift start. Wisseborn noemt als nadelen dat er geen hoger beroep mogelijk is en dat lang niet alle schuldeisers en schuldenaren samen naar zitting willen. Als partijen elkaar al zover genaderd zijn dat dergelijke afspraken kunnen worden gemaakt dan komen ze vaak ook wel samen uit het geschil zelf; die zaken blijven uit het zicht van de rechter.
Krzemiński en Uitdehaag merken op dat ook in ons land al verschillende mogelijkheden tot parate executie zijn, zaken die zonder rechterlijke tussenkomst ten uitvoer worden gelegd. Zoals het pand- of hypotheekrecht. Maar de rechter komt er natuurlijk ook niet aan te pas als schuldenaren hun vordering betalen, hoewel ze het er niet mee eens zijn of zich de bestelling niet kunnen herinneren. Tot slot stipt Krzemiński als alternatief voorbeeld de formulierenprocedure aan, die in verschillende landen bestaat. De meeste panelleden verwachten daar echter niet veel voordeel van.
Als aanbeveling geeft Verspui mee dat dat kantonrechters en gerechtsdeurwaarders met elkaar in gesprek blijven. ‘In Gelderland hadden we bijeenkomsten met de twee beroepsgroepen om te kijken waar we tegenaan lopen, en samen op te trekken in onderwerpen zoals het griffierecht. We blijven elkaar opzoeken om de toegang tot het recht te borgen.’ Wisseborn sluit daarbij aan: ‘Blijf in contact met de deurwaarders, want de voorfase is een onbekend en onontgonnen terrein voor de rechter.’ Van Duin geeft aan niet zo te geloven in nieuwe procedures, maar eerder in het verbeteren van wat we al hebben. ‘Ik zie wel potentie in het filtermodel als het kan helpen de schuldenaar te activeren in de voorfase.’
Betekening
Laatste spreker van de middag is prof.mr. Toon van Mierlo, hoogleraar Burgerlijk Procesrecht aan de Erasmus Universiteit Rotterdam en de Rijksuniversiteit Groningen, die zijn voordracht de titel ‘De dagvaarding voorbij’ geeft. Van Mierlo laat zien dat de dagvaarding, van oudsher de start van een procedure op tegenspraak, aan betekenis heeft verloren door wetgeving, overeenkomst en experiment. ‘Het betekent erosie van uw werk’.
Van Mierlo bespreekt de pilot met zorgzaken in Amsterdam. De procedure start niet met een dagvaarding, maar met een vriendelijk en uitnodigend gestelde openingsbrief. De opgeroepene kan telefonisch reageren, en krijgt een herinnering per whatsapp of per e-mail. ‘Doel is dat mensen ter zitting verschijnen en het gesprek met elkaar aangaan’, zegt Van Mierlo. ‘Het griffierecht is € 85 in plaats van € 507. Alleen: 38% van de opgeroepen personen verschijnt, blijkt uit de evaluatie. Komt er geen regeling, dan zal de verzekeraar alsnog een gewone incassoprocedure starten.’
Wat Van Mierlo betreft geeft de rechter een beslissing als de schuldenaar niet verschijnt, in plaats van dat er een nieuwe procedure moet komen. Van Mierlo houdt nog steeds van de dagvaarding. ‘Juist in dit soort zaken is de rechtszekerheid belangrijk. Die bereik je als je de deurwaarder een stuk laat betekenen.’ Iemand uit de zaal vindt dat het contact het beste gelegd kan worden via de betekening van een dagvaarding, en dat niets de rechter belet om iedereen die is gedagvaard alsnog zo’n uitnodigingsbrief of Whatsappbericht te sturen.
Afsluiting
‘Vandaag is duidelijk geworden dat we het wiel niet opnieuw behoeven uit te vinden, maar eerder onze bestaande procedures moeten repareren en versterken’, besluit Krzemiński. ‘Misschien kan een filtermodel in de voorfase ertoe bijdragen dat latere fasen niet verstopt raken. En laten we met elkaar in gesprek blijven, daar hebben we genoeg materiaal voor. Het rechtsbestel is misschien niet voor iedereen uitnodigend, maar we kunnen wel de deur voor iedereen openzetten en drempels verlagen.’
Krzemiński dankt de sprekers, panelleden en andere aanwezigen voor hun bijdragen. De aanwezigen verlaten de symposiumzaal, waar op de muur een Latijnse tekst staat, vrij vertaald: ‘Het leven is een groot feest, maar hang zelf de slingers op’. Vanmiddag zijn er slingers opgehangen voor het ambt van de gerechtsdeurwaarder en zijn werkveld. De middag heeft veel nieuwe inzichten en ideeën opgeleverd, waarover nog lang gezellig en geanimeerd kon worden nagepraat tijdens de borrel.