BNPL-diensten zijn de laatste jaren sterk in opkomst. Deze diensten komen er kort gezegd op neer dat een webwinkel aan de consument de mogelijkheid biedt om niet meteen te betalen, maar op termijn van enige weken via de BNPL-aanbieder. De huidige Richtlijn consumentenkrediet houdt niet expliciet rekening met BNPL-dienstverlening.
In de zaak die aan de kantonrechter werd voorgelegd betekende de keuze voor uitgestelde betaling dat de vordering op de consument door de webwinkel aan de BNPL-aanbieder is overgedragen en dat deze aanbieder die vordering int. De webwinkel bracht voor deze betalingsoptie bij de consument extra kosten in rekening in de vorm van een payment fee van 1 euro bovenop de totale verkoopprijs. De payment fee is onderdeel van de overgedragen vordering maar de BNPL-dienstverlener vordert deze niet meer. Daarnaast brengt de BNPL-dienstverlener aan de consument geen rente of kosten in rekening, mits op tijd wordt betaald. Bij te late betaling wordt de hoofdsom uiteindelijk vermeerderd met de wettelijke rente en de wettelijke incassokosten.
De kantonrechter heeft prejudiciele vragen gesteld.
De plv. PG is van mening dat een ‘uitstel van betaling’ op zichzelf moet worden gekwalificeerd als een door de wet geregelde consumentenkredietovereenkomst (artikel 7:57 Burgerlijk Wetboek). Dat betekent dat de regels over consumentenkrediet van toepassing zijn, tenzij sprake is van een door artikel 7:58 lid 2 BW uitgezonderde kredietovereenkomst. Klik hier voor de volledige conclusie.
Voor het begrip kosten in artikel 7:58 lid 2 onder e BW moet worden aangesloten bij het begrip ‘totale kosten van het krediet voor de consument’. Een vergoeding die een leverancier of kredietgever aan een consument in rekening brengt voor het gebruik van een achterafbetaalservice, behoort tot de ‘totale kosten van het krediet voor de consument’. Als de consument de rekening niet op tijd betaalt kunnen wettelijke rente en incassokosten ook daartoe behoren wanneer de consument deze kostenposten in verband met de kredietovereenkomst moet betalen en deze kostenposten de kredietgever bekend zijn. Dit moet worden beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval.
Ook de vraag of kosten ‘onbetekenend’ zijn moet worden beantwoord met inachtneming van alle omstandigheden van het geval. Relevante omstandigheden zijn onder meer de hoogte van de kosten en de verhouding tot het totale kredietbedrag. De civiele rechter is daarbij niet gehouden het beleid van de AFM tot uitgangspunt te nemen.
Het is nog niet bekend wanneer de Hoge Raad uitspraak doet.